Tjalling Palmbergen is academisch gevormd in de vakgebieden marketing, bedrijfseconomie, bestuurlijke informatieverzorging en accountancy. Hij is doctorandus in de bedrijfseconomie en afgestudeerd registeraccountant. In internationale termen komt dit overeen met de titels MSC in business economics en Public Accountant. De auteur heeft meer dan veertig jaar ervaring als financieel manager bij diverse internationaal georiënteerde organisaties in uiteenlopende branches. Naast zijn werk als financieel manager heeft hij zich gespecialiseerd in praktijkopleidingen in financieel management en in het postacademisch onderwijs op dit terrein.
![]()
De auteur is in 1982 zijn loopbaan begonnen als organisatieadviseur in de automatisering bij het accountantskantoor Deloitte.
Hier richtte hij zich op het begeleiden van het implementeren van geautomatiseerde financiële administraties bij het midden- en kleinbedrijf in Nederland en het ontwikkelen en verzorgen van trainingen in bestuurlijke informatieverzorging.

Vervolgens werkte hij als fabriekscontroller bij NKF Kabel, een bedrijf dat marktleider was in Nederland in de productie en de levering van elektriciteitskabels, en dat wereldwijd een van de bekende spelers was op dit terrein. Hier deed Palmbergen zijn eerste ervaringen op in het leiden van een reorganisatie. NKF Kabel werd in 2000 overgenomen door de Prysmian Group.

Vervolgens werkte hij als financieel directeur bij de Troost Pernis Groep (met destijds zestien werkmaatschappijen), die een van de grotere technische dienstverleners was in de chemische en petrochemische industrie in het Rotterdamse havengebied.

Hierna werd Palmbergen financieel directeur van BBDO Amsterdam (circa tien bureaus), destijds in Nederland marktleider in de marketingcommunicatie. BBDO Amsterdam maakt deel uit van het aan Wall Street genoteerde Omnicom Inc.
Ten slotte was hij financieel directeur van Thales Nederland, gespecialiseerd in de maritieme defensie-industrie. Thales Nederland is onderdeel van de aan de beurs in Parijs genoteerde Thales Group.
Vanaf 2000 is de auteur vanuit zijn bedrijf Palmbergen Zakelijke Dienstverlening BV
werkzaam als interim manager. In alle bedrijven waar hij gewerkt heeft als controller en financieel directeur gaf hij leiding aan ingrijpende reorganisaties en leidde hij projecten op het gebied van automatisering en bestuurlijke informatieverzorging.
Als interim manager heeft Palmbergen de laatste jaren deze lijn voortgezet bij verschillende organisaties in Nederland en daarbuiten. Naast ervaring in deze uitvoerende managementfuncties heeft hij ervaring als non-executive manager in diverse toezichthoudende en raadgevende besturen.
Vanaf 1982 heeft hij trainingen in financieel management ontwikkeld en verzorgd voor zowel de organisaties waarvoor hij werkzaam was, als ook daarbuiten. De door de auteur in de afgelopen veertig jaar ontwikkelde inzichten en doceerstijl vormen de basis voor dit boek. Deze inzichten hebben vooral betrekking op praktische aspecten van financieel management en zijn toegankelijk voor niet-financieel geschoolde lezers.
1. Wanneer is het management van een organisatie in control?
2. Wat is de relatie tussen in control zijn en internal control van een organisatie?
3. Welke vijf onderdelen van internal control zijn er te onderscheiden?
4. Wat is een in control statement?
5. Geef een aantal beheersinstrumenten aan, die worden toegepast om in control te zijn.
6. Wat is het belang van innovatiecontrol?
7. Welke maatregelen kunnen worden toegepast bij het beheersinstrument strategiecontrol?
8. Wat houdt compliance in?
9. Wat is de relatie tussen de planning- en controlcyclus en internal control?
10. Welke vormen van benchmarking van financiële ratio’s worden er in de praktijk toegepast?
11. In welke stappen worden normcijfers per fte vastgesteld en onderhouden?
12. Waarvoor kunnen normcijfers per fte worden toegepast?
De antwoorden op de toetsvragen vormen een samenvatting van het hoofdstuk.
Van Hoofdstuk 11 Kwam, zag en was in control zijn deze antwoorden te vinden op pagina 433 tot en met 437 van het boek.
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
11.1 De risicokaart
Bepaal met behulp van Figuur 11.1 De risicokaart:
Figuur 11.1 De risicokaart
11.2 Het aantal beschikbare werkdagen
Tine heeft in 2026 in totaal 26 vakantiedagen en verwacht in dat jaar 2,6% ziekteverzuim te hebben. Bereken het aantal beschikbare werkdagen in het jaar 2026.
In de FM QuiZ is één van de vier antwoorden op een vraag goed.
1. Wat is waar?
a. In control zijn staat voor goed bestuur.
b. In control zijn staat voor de duidelijkheid over wie in een organisatie de leiding heeft.
c. De controlomgeving betreft de span of control van de controller.
d. De controlomgeving betreft de bedrijfscultuur van de controller.
2. Wat is waar?
a. Internal Control – Integrated Sponsoring staat bekend als het COSO-rapport.
b. Internal Control – Integrated Framework staat bekend als het COSO-rapport.
c. COSO is de afkorting van The Committee of Sponsoring Organizations.
d. COSO is de afkorting van The Organization of Sponsoring Committees.
3. Wat is waar?
a. Risicoanalyse is het bevorderen en versterken van relevante risico’s.
b. Risicoanalyse is het identificeren en analyseren van wel of niet relevante risico’s.
c. Een in control statement is een melding dat het management verzoekt in control te zijn.
d. Een in control statement is een verklaring waarin het management stelt in control te zijn.
4. Wat is niet waar?
a. In control statement heet in het Nederlands controleverklaring.
b. De controlomgeving beïnvloedt het controlebewustzijn van de medewerkers.
c. De basis voor goed bestuur is het ontbreken van een goed functionerende internal control.
d. Een in control statement is een verklaring van het management dat het in control is.
5. Wat is waar?
a. Innovatie is de kracht waarmee het management van een organisatie zaken kan veranderen.
b. Innovatie is de snelheid waarmee medewerkers het management kunnen veranderen.
c. Innovatie is gedefinieerd als het verandervermogen.
d. Innovatie is gedefinieerd als het creatief zijn.
6. Wat is waar?
a. Innovatiecontrol is checken of het verandervermogen voldoende aanspreekt.
b. Innovatiecontrol betreft het verandervermogen t.o.v. de dynamiek van de omgeving.
c. Strategiecontrol is ervoor zorgen dat de strategie voldoende snel zal leiden tot de control.
d. In de private sector wordt de term ‘beleid’ gehanteerd en in de publieke sector ‘strategie’.
7. Wat is waar?
a. Coördinatiecontrol richt zich op het afstemmen van de doelstellingen en de doelen.
b. Coördinatiecontrol is ervoor zorgen dat de doelen voldoende op elkaar worden afgestemd.
c. Chain control is ervoor zorgen dat de medewerkers op elkaar worden afgestemd.
d. Chain control richt zich op de sterkste schakels in de ketting.
8. Wat is waar?
a. Bij statisch begroten wordt de begroting afgeleid van de actuele cijfers of huidige trends.
b. Bij statisch begroten wordt de begroting alleen afgeleid van de actuele cijfers.
c. Bij zero-based begroten wordt de begroting jaarlijks van onderaf opgebouwd.
d. Bij zero-based begroten wordt de begroting jaarlijks van boven naar beneden opgebouwd.
9. Wat is niet waar?
a. Bij activity-based begroten wordt de begroting opgebouwd vanuit de actuele activiteiten.
b. Bij rolling forecasts wordt gewerkt met een vaste tijdshorizon.
c. Bij rolling forecasts kan de tijdshorizon langer zijn dan een jaar.
d. De rolling forecast kijkt verder in de toekomst dan de begroting.
10. Wat is waar?
a. Risicomanagement is het beheersen van de gevolgen van het actueel worden van de risico’s.
b. Risicomanagement is het riskeren van de gevolgen van het actueel worden van begrotingen.
c. Tot risicomanagement behoort ook de balans tussen de maatregelen en de risico’s.
d. Tot risicomanagement behoort ook de balans tussen de hoogte van de kosten en de risico’s.
11. Wat is waar?
a. COSO II staat voor Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission.
b. COSO II staat voor Enterprise Risk Management – Integrated Framework.
c. De Guidance for Smaller Public Companies is het COSO-rapport voor lagere overheden.
d. De COBIT Security Baseline is het COSO-rapport voor het risk management van de ICT.
12. Wat is waar?
a. Risicomanagement is ervoor zorgen dat er voldoende risico’s worden beheerst.
b. Risk appetite is de mate waarin het management plezier heeft in risico’s.
c. Risk appetite is de mate van de bereidheid om risico’s te accepteren.
d. De verwachte schade van een risico is de kans van een risico plus de geschatte schade.
13. Procescontrol is ervoor zorgen dat het productieproces voldoende
a. is ingericht.
b. netjes is ingericht.
c. effectief is ingericht.
d. efficiënt en effectief is ingericht.
14. Cost control is ervoor zorgen dat de organisatie haar kosten voldoende
a. beheerst.
b. netjes beheerst.
c. effectief beheerst.
d. efficiënt beheerst.
15. Wat is waar?
a. Revenue control is ervoor zorgen dat de organisatie haar inkomsten voldoende beheerst.
b. Revenue control is ervoor zorgen dat de organisatie haar inkomsten optimaliseert.
c. Projectcontrol is ervoor zorgen dat de projecten voldoende snel zijn ingericht.
d. Projectcontrol is ervoor zorgen dar de inkomsten en kosten van projecten worden beheerst.
16. Wat is waar?
a. Bij projectcontrol staan de variabelen tijd, inkomsten en kosten centraal.
b. Bij projectcontrol staan de variabelen tijd, inzet van middelen en kwaliteit centraal.
c. Financial control is ervoor zorgen dat de organisatie haar cijfers voldoende beheerst.
d. Financial control is ervoor zorgen dat de organisatie haar balans voldoende beheerst.
17. Corporate governance is ervoor zorgen dat rekening wordt gehouden met de
a. belangen van de toezichthoudende organen.
b. belangen van het topmanagement en de toezichthouders.
c. belangen van de verschillende stakeholders.
d. transparantie, de onafhankelijkheid en de integriteit.
18. Compliance is onder andere
a. het toezicht op informatie over relevante wet- en regelgeving.
b. het afleggen van verantwoording over de beloning van het management.
c. het ‘pas toe of leg uit’-principe.
d. de onafhankelijkheid van de toezichthoudende instanties en de controlerende accountant.
19. Wat is waar?
a. Op overtreding van het ‘pas toe of leg uit’-principe staat celstraf.
b. Op afwijking van het ‘pas toe of leg uit’-principe staat gevangenisstraf.
c. SOx wet is de afkorting van Sarbanes-Oxley wet.
d. De SOx wet dient om uit te leggen hoe Enron, WorldCom en AOL goed zijn toe te passen.
20. Wat is waar?
a. In de SOx wet is het ‘pas toe of leg uit’-principe in 2002 in de VS wettelijk vastgelegd.
b. In de SOx wet is het ‘pas toe of leg uit’-principe in 2002 in de UK wettelijk vastgelegd.
c. Managementcontrol is ervoor zorgen dat het gedrag van managers in control is.
d. Managementcontrol is ervoor zorgen dat het gedrag van managers is afgestemd op het doel.
21. Wat is waar?
a. Een best practice is een manager die zich in de praktijk als het effectiefst heeft bewezen.
b. Een best practice heeft zich als goedkoper bewezen dan andere technieken of activiteiten.
c. Het bestpracticeniveau is het resultaat dat met een best practice gerealiseerd kan worden.
d. Het bestpracticeniveau is de inspanning die met een best practice gerealiseerd kan worden.
22. Branchegemiddelden zijn de niveaus van ratio’s die de gemiddelde performance van
a. bepaalde aspecten in een bepaalde periode van een gemiddelde branche weergeven.
b. algemene aspecten in een bepaalde periode van een gemiddelde branche weergeven.
c. bepaalde aspecten in een bepaalde periode van een specifieke branche weergeven.
d. algemene aspecten in een bepaalde periode van een specifieke branche weergeven.
23. Met referentiegroep-gemiddelden wordt beoordeeld wat realiseerbaar
a. en voldoende ambitieus is aan de hand van de performance van een referentiegroep.
b. en voldoende ambitieus is aan de hand van de performance van een branche.
c. of voldoende ambitieus is aan de hand van de performance van een branche.
d. of voldoende ambitieus is aan de hand van de performance van een referentiegroep.
24. Normcijfers per fte zijn niveaus die staan voor een realiseerbare
a. of goede gemiddelde financiële performance per fte.
b. goede gemiddelde financiële performance per fte.
c. goede maximale financiële performance per fte.
d. of goede maximale financiële performance per fte.
25. In een DuPont chart zijn een resultatenrekening, balans en financiële ratio’s
a. per fte of met onderlinge relaties weergegeven.
b. voor een bepaalde periode of met onderlinge relaties weergegeven.
c. voor een bepaalde periode samen met onderlinge relaties weergegeven.
d. per fte samen met onderlinge relaties weergegeven.
Voor docenten zijn de juiste antwoorden van de FM QuiZ aan te vragen via info@fmboek.nl
1. Wat is financieel management?
2. Wat omvat financieel management?
3. Wat is de relatie tussen doelstelling, aspiratieniveau, middel, performancemaatstaf en doel?
4. Leg de relaties uit tussen de begrippen ‘financieel management’, ‘cost accounting’, ‘revenue accounting’, ‘project accounting’ ‘financial accounting’ en ‘management accounting’.
5. Wat is het verschil tussen een begroting en een forecast?
6. Wat is het verschil tussen treasury, financiering en cashmanagement?
7. Uit welke verschillende vakgebieden komen de theorieën, methoden, technieken en concepten van financieel management voort?
8. Wie is in een organisatie verantwoordelijk voor het financieel management?
9. Welke rechtsvormen kunnen organisaties hebben?
10. Wat is het voordeel van rechtspersoonlijkheid?
11. Wat is het verschil tussen een bedrijf en een organisatie?
12. Wie zijn de stakeholders van een organisatie?
De antwoorden op de toetsvragen vormen een samenvatting van het hoofdstuk.
Van Hoofdstuk 1 Hoezo financieel management? zijn deze antwoorden te vinden op pagina 383 tot en met 386 van het boek.
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
Hoofdstuk 1 is het enige hoofdstuk zonder oefenopgaven!
In de FM QuiZ is één van de vier antwoorden op een vraag goed.
1. Wat is waar?
a. Financieel management is de beheerskant van de economie.
b. De beheerskant betreft zaken die direct of indirect met geld te maken hebben.
c. Financieel management kan betrekking hebben op een bedrijf, organisatie of een project.
d. De beheerskant betreft het onderhouden van de financiële relaties met stakeholders.
2. Wat is waar?
a. Financieel management is voor boekhouders.
b. Financieel management is voor administrateurs.
c. Financieel management is voor managers.
d. Financieel management is voor boekhouders en administrateurs.
3. Wat is waar?
a. Het doel is de indicator die aangeeft wanneer het aspiratieniveau wordt bereikt.
b. Het aspiratieniveau van een doel is het niveau van performance dat wordt nagestreefd.
c. Een doelstelling is een performance die men wil realiseren.
d. De performancemaatstaf maakt zichtbaar in welke mate de doelstelling is bereikt.
4. Wat is de Engelse term voor doelstelling?
a. objective
b. aspiration level
c. resource
d. goal
5. Wat is financial accounting?
a. Het produceren van informatie die gericht is op interne verslaggeving.
b. Het adviseren en de informatieverzorging betreffende financieel management.
c. Het produceren van informatie gericht op externe verslaggeving.
d. De verschillende wijzen waarop waardes kunnen worden vastgesteld.
6. Wat zijn waarderingsgrondslagen?
a. De wijzen waarop baten en lasten kunnen worden toegerekend.
b. De verschillende wijzen waarop waardes kunnen worden vastgesteld.
c. De algemene concepten en richtlijnen voor het voeren van een boekhouding.
d. De mate van financieel resultaat van activiteiten of het vermogen van een periode.
7. De rapportagerichtlijnen betreffen voorschriften voor
a. jaarrekeningen.
b. het gedrag van accountants.
c. controllers.
d. budgethouders.
8. Wat is waar?
a. Een budgethouder is niet verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen begroting.
b. Een budgethouder is verantwoordelijk voor het realiseren van het budget van een ander.
c. Een budgethouder is verantwoordelijk voor het realiseren van een budget.
d. Een budgethouder is iemand die overschrijdingen op zijn budget ontkent.
9. Een begroting is een afspraak tussen de
a. stakeholders.
b. chief financial officer en de chief executive officer.
c. chief executive officer en de controller.
d. aandeelhouders.
10. Wat is waar?
a. Een budgethouder is niet verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen budget.
b. In de publieke sector is er een voorkeur voor de term ‘begroting’ boven budget.
c. In de private sector is er een voorkeur voor de term ‘budget’ boven begroting.
d. In de publieke sector is er een voorkeur voor de term ‘budget’ boven begroting.
11. Actuele cijfers hebben betrekking op
a. de actuele afspraak tussen stakeholders.
b. de vraag in hoeverre de begroting zal worden gerealiseerd.
c. de informatieverzorging betreffende financieel management.
d. de performance die in de meest recente rapportageperiode is gerealiseerd.
12. De forecast geeft aan
a. of de begroting zal worden gerealiseerd.
b. in hoeverre de wens van het management zal worden gerealiseerd.
c. of de actuele cijfers correct zijn.
d. of de begroting correct is opgesteld.
13. Controlling omvat
a. de informatieverzorging betreffende financieel management.
b. het adviseren betreffende financieel management.
c. de besluitvorming betreffende de informatieverzorging rond financieel management.
d. het adviseren en de informatieverzorging betreffende financieel management.
14. Cost accounting richt zich op
a. het zich rijk rekenen van aandeelhouders.
b. de waardering van activa.
c. het toerekenen van lasten.
d. het toerekenen van lasten en waardering van activa.
15. Revenue accounting richt zich op
a. de waardering van activa.
b. het toekennen van baten en lasten.
c. het toekennen van baten.
d. het toekennen van lasten en waardering van passiva.
16. Project accounting richt zich op
a. het toekennen van baten en lasten aan projecten en periodes.
b. het toekennen van baten en lasten aan periodes.
c. het toekennen van baten en lasten aan projecten.
d. het toekennen van lasten aan projecten.
17. Cashmanagement richt zich op
a. het beheren van de liquide middelen in de tijd, in verschillende valuta en locaties.
b. het uitlenen van liquide middelen voor een vaste periode en tegen een vaste rente.
c. de wijze waarop organisaties hun bezittingen financieren.
d. het beheren van de geldstroom.
18. Geld is een ruilmiddel dat
a. in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats algemeen aanvaard wordt als cryptomunt.
b. in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats algemeen aanvaard wordt als rekeneenheid.
c. in een bepaalde tijd op een bepaalde plaats is opgepot.
d. gebruikt wordt als rekeneenheid en als oppotmiddel.
19. Wat is waar?
a. Giraal geld is het wettig betaalmiddel in de vorm van munten en papiergeld.
b. Chartaal geld is digitaal geld dat op een bankrekening staat.
c. Cryptogeld is een vorm van digitaal geld.
d. De bitcoin is de meest bekende vorm van chartaal geld.
20. Wat is een bedrijf?
a. De ondernemingsvorm waarin deze is gegoten.
b. De rechtsvorm waarin deze is gegoten.
c. Een zelfstandige productieactiviteit.
d. Een samenwerkingsverband, gericht op bepaalde doelstellingen.
21. Het recht van een persoon om over een goed of dienst te beschikken is
a. slim
b. gemeen
c. bedrijf
d. bezit
22. Wat is een natuurlijk persoon?
a. Een mens in juridische zin, die drager van rechten en verplichtingen kan zijn.
b. Een mens in economische zin, die drager van rechten en verplichtingen kan zijn.
c. Een mens in juridische zin, die zich niet natuurlijk gedraagt.
d. Een mens in economische zin, die zich natuurlijk gedraagt.
23. Wat is waar?
a. Een echtpaar kan geen eigenaar zijn van een eenmanszaak.
b. Een eenmanszaak is een bedrijf zonder werknemers.
c. Een eenmanszaak is een bedrijf dat rechtstreeks eigendom is van één aandeelhouder.
d. Een eenmanszaak is een bedrijf dat rechtstreeks eigendom is van een natuurlijk persoon.
24. Wat is niet waar?
a. Bij een eenmanszaak mag de eigenaar persoonlijk geen schulden maken voor het bedrijf.
b. Bij een eenmanszaak is de eigenaar aansprakelijk voor de schulden van het bedrijf.
c. Een eenmanszaak kan meer medewerkers hebben.
d. Een eenmanszaak kan meer bedrijven hebben.
25. Wat is waar?
a. De rechtsvorm van een bedrijf is niet de ondernemingsvorm.
b. De rechtsvorm van een onderneming is de ondernemingsvorm.
c. De rechtsvorm van een bedrijf is de juridische vorm waarin deze is gegoten.
d. De bedrijfsvorm van een onderneming is de juridische vorm waarin deze is gegoten.
26. Een zelfstandige zonder personeel
a. is een afgebakende rechtsvorm.
b. heeft nooit personeel gehad.
c. is een freelancer.
d. is een freelancer in loondienst.
27. Bij een maatschap
a. kunnen meer personen samen niet rechtstreeks eigenaar van een bedrijf zijn.
b. is iedere deelnemer persoonlijk aansprakelijk voor de schulden die deze zelf is aangegaan.
c. is iedere deelnemer hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden.
d. is iedere deelnemer een vennoot.
28. Bij de vennootschap onder firma
a. is iedere vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden van de vennootschap.
b. kunnen vennoten andere vennoten opzadelen met schulden van de vennootschap.
c. kunnen groepen personen onder eigen naam rechtshandelingen verrichten.
d. is een van de commandites de directeur.
29. Wat is waar?
a. Het economisch eigendom van de rechtspersoon is altijd volledig.
b. Een persoon kan het best juridisch eigendom zijn van een andere persoon.
c. Een rechtspersoon kan eigenaar zijn van een bedrijf.
d. De zeggenschap van de eigenaren is altijd volledig.
30. Wat is waar?
a. Een rechtspersoon is een juridische constructie.
b. Een rechtspersoon is geen juridische constructie.
c. De belangen van de rechtspersoon zijn niet strijdig met die van de aandeelhouders.
d. De belangen van aandeelhouders kunnen niet strijdig zijn met die van de rechtspersoon.
31. Nederlandse rechtspersonen voor ondernemingen zijn
a. de eenmanszaak, de maatschap en de vennootschap onder firma.
b. de besloten vennootschap, de naamloze vennootschap en de coöperatie.
c. een overheidsdepartement, een vereniging en een stichting.
d. de Vereniging van Eigenaars en de onderlinge waarborgmaatschappij.
32. Wat is waar?
a. Bij de besloten vennootschap is de overdraagbaarheid van de aandelen niet beperkt.
b. Bij de naamloze vennootschap is er een register met namen van de aandeelhouders.
c. Een familievennootschap kan meer directeuren-grootaandeelhouders hebben.
d. Een coöperatie en een stichting hebben leden en eigenaren.
33. Wat is waar?
a. De inhoud van de rechtsvormen voor ondernemingen is in Nederland en België gelijk.
b. De Nederlandse vereniging heet in België vereniging met winstoogmerk.
c. De Nederlandse coöperatieve vereniging heet in België de coöperatieve vennootschap.
d. België heeft de stichting van openbaar nut maar geen private stichting.
34. Wat is waar?
a. Maatschapsleden zijn in economische zin de eigenaren van een vennootschap.
b. Aandeelhouders zijn in economische zin de eigenaren van een vennootschap.
c. Maatschapsleden zijn in juridische zin de eigenaren van een maatschap.
d. Aandeelhouders zijn in juridische zin de eigenaren van een vennootschap.
35. Aandelen kunnen recht geven op
a. informatie over mutaties in het vermogen.
b. zeggenschap over mutaties in het vermogen.
c. eigendomsbewijzen van een deel van het dividend van de vennootschap.
d. informatie, zeggenschap, mutaties in het vermogen en het dividend van de vennootschap.
36. Prioriteitsaandelen geven extra
a. durfkapitaal.
b. dividend in de vergadering van aandeelhouders.
c. stemrecht in de vergadering van aandeelhouders.
d. stemrecht in de raad van bestuur.
37. Wat is niet waar?
a. Het uitgeven van aandelen heet een aandelenemissie.
b. Een emissie met durfkapitaal is een specifieke vorm van een aandelenemissie.
c. Stockdividend is dividend in de vorm van durfkapitaal.
d. Dividend is het aan de aandeelhouders uit te keren deel van de winst van een onderneming.
38. De staat is van
a. de overheid.
b. de politieke partijen.
c. de ambtenaren en de inwoners.
d. niemand.
39. Wat is waar?
a. Rechtspersonen functioneren het best zonder organen.
b. De aandeelhoudersvergadering is een orgaan van een vereniging.
c. De regering, de ministers en de staatsecretarissen zijn de organen van een land.
d. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de organen zijn bij elk land gelijk.
40. Wat is waar?
a. Het bestuur heeft de dagelijkse leiding van een directie.
b. Eén of meer bestuurders vormen het bestuur.
c. De directie is het bestuur van een orgaan.
d. Een directrice kan geen taken delegeren aan bestuurders.
41. Wat is waar?
a. De algemene vergadering van aandeelhouders is de eerste instantie van een vennootschap.
b. De raad van commissarissen houdt toezicht op de vennootschap.
c. Bij een structuurvennootschap heeft de RvC verdergaande bevoegdheden.
d. De raad van toezicht is het toezichthoudend orgaan van de ondernemingsraad.
42. Wat is waar?
a. AVA is de afkorting van algemene actieve van aandeelhouders.
b. RvC is de afkorting van raad van commissies.
c. RvT is de afkorting van raad van toename.
d. RvT is de afkorting van raad van toezicht.
43. Wat is waar?
a. Organisatie is synoniem aan bedrijf.
b. Een organisatie is een samenwerkingsverband van personen die productiemiddelen hebben.
c. Een organisatie bestaat alleen uit natuurlijke personen.
d. Organisaties maken productiemiddelen overbodig.
44. Een afdeling is
a. een organisatorische eenheid bestaande uit onsamenhangende functies.
b. een agentschap van een ministerie.
c. een divisie in een leger.
d. een vestiging van een franchiseonderneming.
45. Een project is een samenwerkingsverband van personen
a. die productiemiddelen inzetten, gericht op het realiseren van bepaalde doelstellingen.
b. die voor een bepaalde tijd in het leven is geroepen.
c. die geen stakeholders zijn.
d. die zonder winstoogmerk goederen of diensten produceren.
46. Wat is niet waar?
a. Projecten die op een markt winst maken heten ondernemingen.
b. Ondernemingen die verlies maken worden non-profitorganisaties genoemd.
c. Overheidsorganisaties hebben geen winstoogmerk.
d. Overheidsorganisaties hebben geen stakeholders.
47. Ondernemingen
a. zijn productieorganisaties.
b. produceren voor consumptieorganisaties.
c. produceren alleen maar fysieke goederen.
d. produceren goederen of diensten voor personen die tot een bepaalde gemeenschap behoren.
48. Wat is niet waar?
a. Een moedermaatschappij heeft altijd een dochtermaatschappij.
b. Een moedermaatschappij en haar dochtermaatschappijen vormen een groep.
c. Werkmaatschappijen werken voor een markt.
d. Werkmaatschappijen werken voor een moedermaatschappij.
49. Wat is niet waar?
a. Een holding houdt zich bezig met het besturen van haar dochtermaatschappijen.
b. Een holding kan de dochter zijn van een andere onderneming.
c. Bij een deelneming bezit een organisatie meer dan 50% van de aandelen.
d. Bij een deelneming bezit een organisatie minder dan 50% van de aandelen.
50. Bij een fiscale eenheid worden meerdere belastingplichtigen
a. samen voor dezelfde belasting als meerdere belastingplichtigen beschouwd.
b. samen voor verschillende belastingen als één belastingplichtige beschouwd.
c. samen voor een bepaalde belastingsoort als één belastingplichtige beschouwd.
d. samen fiscaal als eenheid van meer belastingplichtigen beschouwd.
Voor docenten zijn de juiste antwoorden van de FM QuiZ aan te vragen via info@fmboek.nl
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
Hoofdstuk 1 is het enige hoofdstuk zonder oefenopgaven!
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
10.1 Het ballenschema
Bepaal met behulp van het ballenschema van Koda van de forecast van 15 oktober voor 2025:
10.2 Het ziekteverzuim
Tanja heeft een arbeidscontract voor 80% van de werkweek, elke week werkt ze van dinsdag tot en met vrijdag. Dit jaar heeft Tanja zich 8 werkdagen ziek gemeld. Maak een grafiek van het ziekteverzuim van Tanja voor dit jaar:
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
9.1 Titania bv
Titania overweegt te stoppen als ondernemer en haar vennootschap ‘Titania bv’ te verkopen. De cijfers van de ‘Titania bv’ waren dit jaar:
| brutomarge | € 6.250.000 |
| kosten | € 5.000.000 -/- |
| winst vóór belasting | € 1.250.000 |
| vennootschapsbelasting 20% | € 250.000 -/- |
| winst ná belasting | € 1.000.000 |
| eigen vermogen | € 1.250.000 |
| gemiddeld aantal fte’s | 50 |
Wat is de waarde van de ‘Titania bv’ als deze gewaardeerd wordt volgens de formule:
9.2 Strategieën en scenario’s
Toon wil op vrijdag 13 juni op het kaatsveld bij hem in het dorp een hardrockfestival organiseren en is voor het financiële succes afhankelijk van het weer. Het festival kan plaatsvinden in de open lucht, in een open tent of in een gesloten tent. Aan een half open tent zijn kosten verbonden en beperkt het mogelijke aantal bezoekers. Een gesloten tent is nog duurder en beperkt het aantal bezoekers nog meer. De keuze voor een tent moet gemaakt worden ruim voordat bekend is wat voor weer het zal zijn op 13 juni.
Toon heeft voor de verschillende mogelijke behuizingen bij de verschillende weersomstandigheden schattingen gemaakt van de brutomarges in € tienduizenden en deze in onderstaande tabel weergegeven:
| scenario X mooi weer | scenario Y gemiddeld weer | scenario Z slecht weer | |
|---|---|---|---|
| strategie A gesloten tent | 5 | 9 | 12 |
| strategie B open tent | 11 | 15 | 3 |
| strategie C open lucht | 33 | 5 | -/- 23 |
Welke strategie kiest Toon bij toepassing van
9.3 De verdubbelingsformule
Treija heeft een erfenis gehad en heeft voor € 50.000 aandelen aangeschaft.
9.4 De balansverkorting
Transit BV heeft zijn wagenpark gefinancierd met een langlopende schuld bij de bank.
9.5 De te realiseren winst
De brutomarge van Thor groeit met 20%. Het eigen vermogen van hem is € 40.000. De brutomarge van Thor is € 200.000.
Thor wil dit jaar 75% dividend uitkeren.
Thor moet dit jaar 19% vennootschapsbelasting betalen over de winst vóór belasting.
9.6 De financieringsformule
Bereken met de financieringsformule hoeveel winst vóór belasting Tony moet realiseren uitgaande van:
9.7 Tabel financieringsformule
Bepaal met behulp van de onderstaande tabel van de financieringsformule met 30% eigen vermogen van de brutomarge en een belastingpercentage van 20%:
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
8.1 De financiële hefboom
Kleur de lijnen van het figuur van de financiële hefboom:
8.2 De rente
In 2026 heeft Truus onder andere de volgende posten in de jaarrekening:
eigen vermogen € 100.000
vreemd vermogen € 300.000
brutomarge € 450.000
rentekosten op het vreemd vermogen 3%
rendement op het totaal geïnvesteerd vermogen 7%
belastingpercentage 20%
8.3 De ROE omgewerkt
8.4 Investeringsbeslissingen
Ted overweegt om een robot te kopen die schoonmaakwerkzaamheden kan verrichten. Hij denkt jaarlijks hiermee $ 20,000 te kunnen besparen op zijn schoonmaakkosten. Ted verwacht dat de onderhoudskosten van de robot in het eerste jaar $ 3,000 zullen zijn en daarna jaarlijks met $ 3,000 zullen stijgen. De technische levensduur van deze robot is 9 jaar, hij kost $ 56,000 en de restwaarde is $ 500.
8.5 De tijdswaarde van geld
Ton leent aan zijn broer een bedrag van £ 100,000 tegen een rente van 5% per jaar voor een periode van 3 jaar.
Ton verwacht over drie jaar £ 100,000 te ontvangen van zijn vader. Voor de bepaling van de toekomstige waarde van deze ontvangst rekent hij met een disconteringsvoet van 5% per jaar.
8.6 De netto contante waarde
Techno overweegt een machine aan te schaffen voor een bedrag van € 500.000. Techno rekent met een disconteringsvoet van 8% waarbij hij ervan uitgaat dat de inkomsten vallen aan het einde van het betreffende jaar. De netto-inkomsten van deze machine zijn:
Jaar 1: € 120.000
Jaar 2: € 160.000
Jaar 3: € 150.000
Jaar 4: € 150.000
Jaar 5: € 120.000
Aan het einde van het vijfde jaar heeft de machine een restwaarde van € 50.000.
8.7 De formule van Camp
Tamara heeft een biologische bakkerij in een molen in Twente. Ze verbruikt per jaar 25.000 kg biologische bloem. De bestelkosten zijn € 50 per keer. De voorraadkosten zijn jaarlijks 20% van de kosten van de bloem. De bloem kost € 2 per kilo.
8.8 Ratio’s voor aandelen
Timo heeft een aandeel in een vennootschap dat vorig jaar € 1.000.000 winst ná belasting heeft gemaakt. Het aantal uitstaande aandelen van de vennootschap van Timo is aan het einde van het boekjaar 10.000. De koers van het aandeel van Timo is momenteel € 900. De vennootschap waar Timo een aandeel in heeft keert dit jaar € 700.000 uit aan dividend. Timo had zijn aandeel begin vorig jaar gekocht voor € 895 en betaalde bij de inkoop € 2 aankoopkosten. Hij ontving dit jaar een stockdividend op zijn aandeel van € 10. Hij betaalde aan bewaarkosten voor zijn aandeel € 3 en aan administratiekosten € 1.
8.9 Ratio’s voor obligaties
Timo heeft begin dit jaar ook een obligatie gekocht voor € 1.050. De couponrente voor een jaar voor deze obligatie met een nominale waarde van € 1.000 is € 80. Deze rente wordt uitgekeerd aan het einde van het jaar. Aan het einde van het jaar is de koers van deze obligatie € 1.100. De bewaarkosten voor deze obligatie zijn € 1 per jaar, te betalen aan het einde van het jaar.
8.10 Pitchkosten
Het PR-bureau van Tejo heeft een brutomarge van € 20.000.000 en werkt met vaste klantrelaties van gemiddeld acht jaar. Klanten nodigen gemiddeld vier bureaus uit voor een pitch. Het PR-bureau van Tejo is bereid om gemiddeld 25% van de verwachte brutomarge van een potentiële klant te investeren in een pitch.
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
7.1 Winkeldiefstal
In het boekjaar 2025 bedroeg de totale winkeldiefstal bij Glasnost, in inkoopwaarde van de gestolen boeken gerekend, ₽ 2,2 miljoen. Het jaar daarvoor was dit ₽ 2,0 miljoen. In de begroting voor het boekjaar 2025 was rekening gehouden met een winkeldiefstal bij Glasnost van ₽ 2,1 miljoen in inkoopwaarde en ₽ 2,7 miljoen in verkoopwaarde.
In het boekjaar 2025 was de omzet ₽ 220 miljoen, tegenover ₽ 200 miljoen in 2024 en een begroting van ₽ 210 miljoen. De begrote brutomarge van Glasnost was voor 2025 ₽ 60 miljoen.
7.2 Het werkkapitaal
Op 1 april 2026 had Tjerk onder andere de volgende posten op de balans staan:
liquide middelen € 100.000
vlottende activa € 20.000
voorraden € 10.000
kortlopende schulden € 100.000
7.3 De solvabiliteit
Op 31 december 2025 is het eigen vermogen € 400.000, er is een achtergestelde lening van
€ 200.000, het vreemd vermogen is € 600.000 en de brutomarge € 1.200.000.
7.4 De rentabiliteitsratio’s
In het boekjaar 2026 heeft Tora onder andere de volgende posten op de winst- en verliesrekening staan:
winst vóór belasting € 100.000
winst ná belasting € 80.000
brutomarge € 500.000
interestkosten € 50.000
afschrijving op vaste activa € 30.000
Het balanstotaal is € 600.000 en het eigen vermogen is € 150.000.
7.5 De activiteitenratio’s
De debiteurenstand van Tilly voor december is $ 3,000 en de omzet inclusief omzetbelasting voor de maanden december, november en oktober waren respectievelijk $ 1,200, $ 1,500 en
$ 1,000.
De crediteurenstand van Tilly voor eind december is $ 500 inclusief omzetbelasting. Tilly koopt per jaar voor $ 1,825 in.
De voorraad grondstoffen van Tilly voor eind december is $ 100 inclusief omzetbelasting. Tilly koopt per jaar voor $ 730 grondstoffen in.
De omzet inclusief omzetbelasting in het boekjaar is $ 18,250.
7.6 Ratio per fte
Voor hoeveel fte’s tellen drie parttimers die ieder vier dagen in de week werken bij een vijfdaagse werkweek?
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
6.1 Het verkoopboek van Khotomeno
Boek de volgende transacties in het verkoopboek van Khotomeno:
6.2 Het bankboek van Khotomeno
Boek de volgende transacties in het bankboek van Khotomeno:
6.3 De rekening-courant van Khotomeno
Boek de volgende transacties in de rekening-courant van Khotomeno:
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
5.1 De winst- en verliesrekening in scontrovorm
In 2025 koopt Tobias turf voor € 700 en verkoopt die turf in de loop van 2025 voor € 900. De transacties vinden contant plaats en er zijn geen bijkomende kosten.
Eind 2024 heeft Tobias € 2.000 aan liquide middelen, een eigen vermogen van € 250 en
€ 1.750 aan verplichtingen.
5.2 De economische levensduur
Tjibbe moet een nieuwe verpakkingsmachine huren. De kosten voor de machine bestaan naast de huur uit de kosten voor energie en onderhoud. Hij weet dat de jaarlijkse huurkosten dalen naarmate de huur voor een langere periode wordt aangegaan. Daar staat tegenover dat de energiekosten en de onderhoudskosten stijgen van deze machine naarmate deze langer wordt gebruikt. Het afkopen van een huurcontract is erg duur.
Tjibbe schat de gemiddelde jaarlijkse kosten over de looptijd in € 1.000 als volgt in:
jaar | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 |
gemiddelde huur | 30 | 28 | 24 | 20 | 17 | 14 | 11 | 9 | 9 | 9 | 9 | 8 | 8 | 8 | 8 |
gemiddeld energieverbruik | 4 | 4 | 4 | 4 | 4 | 5 | 6 | 7 | 7 | 8 | 8 | 9 | 10 | 12 | 14 |
gemiddelde onderhoudskosten | 2 | 2 | 2 | 2 | 2 | 3 | 3 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 10 | 12 |
5.3 De lineaire afschrijvingsmethode
Tan overweegt om een aanhanger voor zijn bedrijf aan te schaffen. De aanhanger kost
€ 9.000. Voor het beoogde gebruik van deze aanhanger schat Tan de economische levensduur op 7 jaar en Tan verwacht dat de restwaarde van de aanhanger na 7 jaar nog wel € 2.000 zal zijn. Tan schrijft transportmiddelen lineair af.
5.4 De kostprijzen
Tara had begin januari geen enkele voorraad in de koelkast en heeft in januari de volgende meelwormen ontvangen:
10-1 2.000 stuks voor € 3,50 per stuk
17-1 1.000 stuks voor € 4,00 per stuk
24-1 1.000 stuks voor € 4,00 per stuk
25-1 3.000 stuks voor € 3,00 per stuk
Op 31-1 heeft Tara 4.000 stuks afgeleverd bij restaurant De Gezondheid.
Wat is de kostprijs van de levering aan dit restaurant bij de waarderingsgrondslagen:
5.5 De voorraadwaardering
Wat is de waarde van de voorraad meelwormen in de koelkast van Tara op 31 januari bij toepassing van:
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
4.1 Een uur timmerman
De onderneming Lacroix heeft dertien timmermannen in dienst met een gemiddeld uurtarief van CHF 45,01.
Hoeveel bedraagt de gemiddelde omzet per medewerker per jaar van Lacroix bij een gemiddeld aantal gedeclareerde uren per jaar van respectievelijk
4.2 Het projectresultaat
Een klant heeft een budget van $ 29,000 voor het laten uitvoeren van een automatiseringsproject. Ted verwacht dat dit project circa 50 werkdagen gaat kosten en het dagtarief exclusief winstopslag is $ 600.
4.3 De dekking van de organisatiekosten
Ted kan het project laten uitvoeren door freelancers die gemiddeld $ 500 per dag kosten. Hoeveel is in beide gevallen de bijdrage aan de dekking van de organisatiekosten als Ted het project laat uitvoeren door freelancers?
4.4 De keuze
Hoeveel is de bijdrage aan de dekking van de organisatiekosten als Ted het project laat uitvoeren door eigen consultants en welk nadeel staat daar tegenover?
4.5 De operationele winstmarge
Bereken de operationele winstmarge van Microsoft over de jaren 2022 en 2021.
4.6 De break-evenanalyse
Kleur de lijnen van het figuur van de break-evenanalyse.
4.7 De variabele kosten
Kleur de lijnen van de variabele kosten.
4.8 De optimale productieomvang
Het bedrijf van Titus heeft een milieuvriendelijk gadget ontwikkeld. Hij verwacht dat de kostprijs voor de productie van de eerste 10.000 exemplaren van de gadget circa € 12,00 per stuk zal bedragen. Daarna zullen de marginale kosten snel dalen en tenslotte zullen de marginale kosten weer gaan stijgen.
De ontwikkeling van de marginale kosten van deze gadget schat Titus als volgt in:
| aantal | marginale kosten | marginale kosten per 10.000 stuks |
| 10.000 | € 12,00 | € 120.000,00 |
| 20.000 | € 10,00 | € 100.000,00 |
| 30.000 | € 8,00 | € 80.000,00 |
| 40.000 | € 6,00 | € 60.000,00 |
| 50.000 | € 5,00 | € 50.000,00 |
| 60.000 | € 4,40 | € 44.000,00 |
| 70.000 | € 4,00 | € 40.000,00 |
| 80.000 | € 3,70 | € 37.000,00 |
| 90.000 | € 3,40 | € 34.000,00 |
| 100.000 | € 3,30 | € 33.000,00 |
| 110.000 | € 3,20 | € 32.000,00 |
| 120.000 | € 3,10 | € 31.000,00 |
| 130.000 | € 3,10 | € 31.000,00 |
| 140.000 | € 3,00 | € 30.000,00 |
| 150.000 | € 3,10 | € 31.000,00 |
| 160.000 | € 3,20 | € 32.000,00 |
| 170.000 | € 3,30 | € 33.000,00 |
| 180.000 | € 3,60 | € 36.000,00 |
| 190.000 | € 4,00 | € 40.000,00 |
| 200.000 | € 4,50 | € 45.000,00 |
| 210.000 | € 6,00 | € 60.000,00 |
| 220.000 | € 7,00 | € 70.000,00 |
| 230.000 | € 8,00 | € 80.000,00 |
| 240.000 | € 10,00 | € 100.000,00 |
| 250.000 | € 12,00 | € 120.000,00 |
4.9 De grafiek van de optimale productieomvang
Op basis van een marktonderzoek besluit Titus de gadget aan te bieden voor een verkoopprijs van € 7,00 per stuk.
4.10 De enkelvoudige opslagmethode
Het bureau van Tilo begroot voor komend jaar een inkomen van € 3.125.000 en de bruto jaarsalarissen van de directe medewerkers zijn begroot op € 1.200.000. Tilo heeft een bruto jaarsalaris van € 80.000 en de te declareren uren zijn per jaar 1.300.
4.11 De meervoudige opslagmethode
Tor heeft voor zijn zeephandel voor komend jaar de volgende begroting:
handelsgoederen € 260.000
magazijnkosten € 13.000
organisatiekosten € 54.600
4.12 De delingscalculatiemethode
Tyger Disposables produceerde vorig jaar 179.623.428 wegwerpbekers. Tyger heeft slechts één model bekers. De totale kosten van Tyger bedroegen vorig jaar $ 2,000,000. Tyger begroot om komend jaar de kosten gelijk te houden en de productie te verhogen naar 200,000,000.
Wat wordt de kostprijs van de bekers van Tyger Disposables komend jaar?
4.13 De standaardkostprijsmethode
Thea en Theo zijn radiologisch medewerk(st)ers in vaste dienst van het Atlas Ziekenhuis. De directe personeelskosten van Thea zijn dit jaar begroot op $ 250,000 en die van Theo zijn $ 150,000. Voor Thea zijn dit jaar 1,250 declarabele uren opgenomen in de begroting en voor Theo 721. In de kostprijsberekening van de afdeling radiologie worden de uurtarieven voor mensuren berekend op basis van de personeelskosten en een opslag voor de dekking van afdelingskosten van 25% over de directe personeelskosten.
In de begroting voor dit jaar is opgenomen dat de totale kosten van MRI-apparaat X $ 2,000,000 zullen bedragen en die van MRI-apparaat Y $ 1,200,000. Het gebruik van MRI-apparaat X is voor dit jaar begroot op 1,000 uren en die van MRI-apparaat Y op 1,200 uren.
De afdeling radiologie voert een beperkt aantal gestandaardiseerde diagnoses uit waarvoor standaardkostprijzen zijn vastgesteld. Voor de verschillende diagnoses is vastgesteld hoeveel tijd deze vragen van Thea en van Theo en van de twee MRI-apparaten.
De diagnose die wordt aangeduid als Bèta vraagt een uur tijd van Thea, een half uur van Theo, een kwartier MRI-apparaat X en een uur MRI-apparaat Y.
4.14 De kostenplaatsmethode
Het Atlas Ziekenhuis werkt met de kostenplaatsmethode waarbij de verschillende kostenplaatsen administratief dekking ontvangen voor de geleverde diensten. Zo ontvangt de hulpkostenplaats huisvesting vergoeding van de andere kostenplaatsen voor de door deze afdelingen afgenomen huisvestingsdiensten. Het ziekenhuis heeft 20,000 m2 vloeroppervlakte en de totale kosten van de afdeling huisvesting zijn voor dit jaar begroot op $ 800,000.
De afdeling Radiologie heeft dit jaar 680 m2 vloeroppervlakte in gebruik.
4.15 De activity-based costing methode
Hotel Terminisme heeft voor komend jaar voor het dagelijks schoonmaken van de kamers een bedrag voor personeelskosten opgenomen van € 250.000. Dit personeel is ook belast met het bijvullen van de minibars op de kamers en de registratie van de voorraden en de verkopen. Voor de personeelskosten voor de receptie staat er voor komend jaar een bedrag van € 150.000 in deze begroting. Er worden jaarlijks gemiddeld 25.000 drankjes verkocht via de minibar.
Als het hotel zou besluiten om alleen nog maar drankjes te leveren via de centrale bar zouden de kosten voor de receptie met 40% kunnen worden verlaagd en zou er 10% kunnen worden bespaard op de personeelskosten voor de schoonmaak van de kamers.
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
3.1 Afschrijven van een licentie
Titygabe heeft een licentie gekocht voor een bedrag van $ (US Dollar) 1.0 miljoen en heeft de licentie als bezitting opgenomen op haar balans.
Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten van Titygabe
3.2 Afschrijven van een AI-computer
Teun heeft begin dit jaar voor € 1.300.000 een gespecialiseerde AI-computer aangeschaft om boeken over Financieel Management te ontwikkelen. Teun verwacht deze computer twee jaar te kunnen gebruiken en hem dan voor € 100.000 te kunnen verkopen.
Bereken de afschrijvingskosten van Teun
3.3 Afschrijven van een spuitcabine
Taco overweegt een spuitcabine voor auto’s te laten plaatsen bij zijn werkplaats. Hij verwacht dat de totale investering rond € 100.000 zal bedragen en voorziet dat de spuiterij over vijf jaar door de overheid gesloten zal worden. Hij verwacht dat het verwijderen van de spuitcabine hem circa € 300.000 zal kosten en de sanering van de grond nog eens € 200.000. Hij ziet geen mogelijkheid om een ander te laten opdraaien voor deze kosten.
Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten van Taco.
Oefening maakt de Meester kent open vragen!
2.1 De BEID-formule voor rollators
Bereken met de BEID-formule hoeveel rollators Trolly de afgelopen maand moet hebben afgegeven aan het magazijn als uit inventarisatie is gebleken dat er aan het begin van de maand 1.750 op voorraad waren, er aan het einde van de maand 1.000 staan en er volgens de financiële administratie in die maand 875 rollators in het magazijn zijn opgenomen.
2.2 De BEID-formule voor flessen olijfolie
Bereken met de BEID-formule hoeveel volle flessen olijfolie er nog in de voorraadkast staan als er gisteren nog drie flessen stonden en Theresa er vandaag zes nieuwe flessen heeft bij gezet en ze twee van de oude flessen heeft leeggedronken.
2.3 De BEID-formule voor de portemonnee van Trientje
Bereken met de BEID-formule hoeveel geld Trientje aan het begin van de dag in haar portemonnee had als ze ’s avonds € 33 had en die dag € 5 van Truus heeft gekregen en twee ijsjes van € 1,50 per stuk heeft gekocht.
In hoofdstuk elf wordt uitgelegd wat goed bestuur inhoudt en hoe normcijfers kunnen worden ontwikkeld die daarbij kunnen worden toegepast.
§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§
Goed bestuur
Beheersinstrumenten
Innovatiecontrol
Strategiecontrol
Coordinatiecontrol
Risicomanagement
Procescontrol
Projectcontrol
Corporate governance
Managementcontrol
Planning- en controlcyclus
Informatiecontrol
Informatieverzorging
Voldoende ambitieus
Interne benchmarking
Externe benchmarking
Branchegemiddelden
Referentiegroep-gemiddelden
Normcijfers per fte
Voor docenten zijn de juiste antwoorden van de oefenopgaven aan te vragen via
info@fmboek.nl
In het eerste hoofdstuk wordt uitgelegd wat financieel management inhoudt en wordt het werkterrein van dit vakgebied afgebakend. Het begrip ‘financieel management’ heeft in de bestaande literatuur geen eenduidige betekenis. In dit boek is aansluiting gezocht bij de brede interpretatie van het begrip ‘financieel management’, zoals dat in de praktijk wordt toegepast. In dit eerste hoofdstuk wordt verder ingegaan op de verschillende soorten organisaties, de structurering van organisaties, verschillende soorten rechtsvormen en het begrip ‘bedrijf’.
§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§§
Financieel management
Accounting
Bedrijf
Rechtspersonen
Organen
Organisaties